Gedichten

Klein Profijt - dichter onbekend

Klein Profijt

Als de Noordwester gierde om ons huis

Dan wisten wij het als kind’ren wel

Het water komt in huis.

 

Dan werd het huizeraad net als wij

Naar boven gedragen en in die angstige nachten

Lagen wij daar samen zij aan zij.

 

En dan nam de storm weer af in kracht

En keerde het getij en dan riepen wij

Elkander toe: het ergste is voorbij.

 

En dan moest je boenen wat je kon

En als je dan niet direct begon

Kreeg je het er niet meer af

Wat het water je eerst gaf

Want het was allemaal ebbeslik.

 

En hoe was het dan ook al weer.

 

Ik denk nog dikwijls aan die jaren

Daar op het Klein Profijt

Mag reuze, ik zou niet meer terug

Willen naar die goeie ouwe tijd.


Herinneringen aan de Rhoonse polders - Jan Brokken

Dit land is door onze voorvaderen op het water gewonnen. 

Dijk na dijk, akker na akker, sloot na sloot vertelt het onze geschiedenis. 

Wie naar deze weidse polders kijkt, kijkt diep in onze ziel. 

Iedere aantasting van dit landschap maakt iets van onszelf kapot. 

 

Jan Brokken

29 november 2009


Toen moeder aarde - Driek van Wissen

Toen moeder aarde goed en wel bestond

Verscheen de mens als laatste ten tonele

Die desondanks zichzelf gerechtigd vond

ingrijpend om zich heen de baas te spelen

 

Maar toch komt hij in alle eeuwigheid

Niet los van zijn oorspronkelijke bronnen

En schenkt hem zijn omgeving pas profijt

Als die op de vooruitgang wordt herwonnen

 

Wanneer hij de natuur uit handen geeft

Om zo de oude kringloop te bereiken

Ontdekt de mens dat hij daar deel aan heeft

Hoewel hij nog maar net is komen kijken

 

Driek van Wissen

20 juni 2005

 

Van Wissen werd geboren in de stad Groningen en studeerde er Nederlands aan de Rijksuniversiteit. Tussen 1986 tot 2005 was hij docent Nederlands aan het Dr. Aletta Jacobs College in Hoogezand. Sinds 2002 schreef Van Wissen wekelijks gedichten voor het Dagblad van het Noorden. In de jaren zeventig schreef hij voor het Groningse tijdschrift De Nieuwe Clercke. Voor Radio Noord maakte hij jarenlang liedteksten en radiocolumns over taal. Ook schreef hij liedteksten voor Spijkers met Koppen van de VARA. In 1987 werd Van Wissen onderscheiden met de Kees Stip-prijs. In 2005 werd hij verkozen tot Dichter des Vaderlands.


Klein Profijt - Manouk van der Eng & Ilse van der Klift

Voel de rust.

Proef de schoonheid van de natuur.

Hoor de bomen,

Ze zwieren in de wind.

Zie de vogels,

Ze zingen van geluk.

Hoor het water stromen,

Stromend naar de zee.

Zijn weg zoekend over de aarde.

Op weg naar vrijheid

Dat alles,

Vind je in Klein Profijt.

Opening Klein Profijt door leerlingen uit Albrandswaard. (20-6-2005)

Manouk van der Eng uit Poortugaal en Ilse van der Klift uit Rhoon verzorgden de openingshandeling van Klein Profijt. Beide scholieren zijn leerlingen van groep 8 van de Julianaschool uit Rhoon. Zij hadden voor hun school het winnende gedicht geschreven. Er was een wedstrijd uitgeschreven voor de basisscholen om een gedicht over dit onderwerp te schrijven. Per klas kon een gedicht worden ingestuurd en de winnende klas mocht de openingshandeling verrichten. In gezelschap van de Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat Melanie Schultz van Haegen en vele andere belanghebbenden lazen zij het winnende gedicht voor. 


Wandelen in de Grienden - Wout Groenendijk

Wilt u eens uit de sleur

En genieten buiten de deur?

Kom dan eens wandelen in de grienden.

Dat is genieten beste vrienden.

’t Zijn de Rhoonse die ik bedoel.

Kom straks dan maar gauw uit uw stoel.

 

Heus u hoeft er niet te verdwalen

Want er staan overal route palen.

Rode voor de lange tocht

En groene voor u die dat niet halen mocht.

U komt er echt tot rust,

Dat is in deze tijd een “must”.

 

U kunt er ook rusten op een bank,

Terwijl u geniet van de vogelklank.

Dan hoort u het zingen van de karekiet

En het ruisen van het riet.

De wilgen groeien er bij uitstek

En hebben aan grilligheid geen gebrek.

 

Langs de paden staan de juwelen

Die ieders oog doen strelen.

Ook de specht is van de partij

En de eenden zwemmen zij aan zij.

Van alles is er te beleven,

Wat de natuur ons al niet kan geven.

 

Langs het water bloeit de gele lis,

Echt mensen ’t is een belevenis.

U moet gewoon eens komen kijken,

Om dit alles te zien prijken.

Dus tot ziens in de Rhoonse Grienden,

Het zal u niet spijten beste vrienden.

 

Wout Groenendijk

Griendwerker Rhoonse en Carnisse Grienden


In een verdronken land - dichter onbekend

In een verdronken land

In een verdronken land

met nevel rond mijn voeten

een modderland, nat en klei

sompig gras, groen

bruin wuivend riet.

 

Mijn kop wordt weer eens

afgesnoeid, een rijshaak

blinkend, scherp

flits door de don’kre lucht

en met een diepe zucht.

 

Zweetdruppels van zijn kop

en schuim van zijn mond

geselen mij, regen

regen klettert neer

op mijn verweerde stronk.

 

De hakker gaat weer door

mijn buurvrouw is de klos

de hiep slaat door haar haar

ook zij verliest haar dos.

Kort staat haar leuk.

 

De wind is wat geluwd

de zon laat haar stralen

over onze basten gaan

sneeuw smelt van onze kop

maakt gaatjes in de grond.

 

Een leger lijken wij.

Stram in’t gelid

bewaken wij de paden.

De schoonheid die geschapen is

voor u die wilt versagen.

 

Dichter onbekend


De Carnisse Grienden - Jan Eijkelboom

Over het smalle pad tussen geknotte wilgen

de blikken dominee in lange zwarte jas.

 

Dat ik dat ben gaat er maar moeilijk in,

moeilijk als alle begin dat leiden moet

 

tot eeuwigheid of anders tot de duur

van bomen, bijvoorbeeld van dat taaie soort.

 

Het herbergt nesten, mos, soms bloemen

uit aangewaaid zaad en even zo mooi onkruid.

 

Bij wie had ik het nu toch weer verbruid?

Wat doet u hier? Ik ben hier thuis.

* *

Ernaast stroomt de rivier met af en toe

een nuttig schip. En van de overkant

 

luidt midden op de dag een kerkklok al te lang

voor echtverbintenis, waarschijnlijk voor een dode.

 

Laat mij maar gaan. Ankeren, zegt een bord

dat als een roerdomp in het water staat, verboden

Jan Eijkelboom (Slikkerveer, 1 maart 1926 - Dordrecht, 27 februari 2008).

Eijkelboom, die behalve dichter ook vertaler en journalist was, publiceerde de laatste dertig jaar van zijn leven poëzie. 'Wat blijft komt nooit terug' (1979), 'De Gouden Man' (1982) en 'Kippevleugels' (1991) zijn de titels van veelgeprezen bundels. 

Hij werd voor zijn werk onderscheiden met onder meer de Anna Blamanprijs, de Jan Campertprijs en de Herman Gorterprijs. Sedert 3 maart 2001 was hij ereburger en stadsdichter (voor het leven) van Dordrecht, de eerste bezoldigde stadsdichter van Nederland.



De wilgen - Adama van Scheltema

Daar waren eens zeven wilgen

In ene boerenwei.

Die droegen grote pruiken op

Hun oude harde houten kop

En stonden op een rij.

En hunne pruik met haren

Die kwam nooit tot bedaren-

Zij knikten al maar: "ja en neen,"

Wat dat beduidde, wist er geen!

 

Toen kwamen er heel veel vogeltjes-

Die bouwden daar hun nest,

Die woonden allen paar aan paar,

En leefden leutig met elkaar,

En vonden 't opperbest.

En ieder zong een liedje-

Van wiede-wiede-wiede,-

Maar al de wilgen riepen: "Och,

Wat schreeuwen daar die vogels toch!"

 

Toen kwam de wilde wervelwind-

Die ziet ze daar zo staan,

En draait zich driemaal om, en zeit:

"Wat 's dat nou voor parmantigheid!"

En waait zo op ze aan:-

Eerst deden ze nog deftig.

Maar 't werd hun gauw te heftig-

Toen riepen ze allen door elkaar:

"O jeminee wat is dat naar!"

Toen kwam een grote regenbui-

Die keek heel boos, en zei:

"Die pruiken vind ik veel te hoog,

Dat 's geen fatsoen, die zijn te droog-

Daar moet wat water bij!"

De wilgen snikte' en steenden:

"Wat is dat nat -- ze weenden!

"O! riepen ze met 'n lang gezicht,

"Nee, dat vergeten we niet licht!"

 

Toen kwam een dikke bonte koe-

Die snoof zo 's en zei:"Wel

Zo'n wilgeblaadje mag ik graag,

Dat 's juist goed voor een volle maag

En voor een zwak gestel!

'k Mag zeker van uw pruiken

Wel 'n kleinigheid gebruiken?"-

De wilgen zuchtten elkander toe:

"Wat zeg je nou van zó een koe!"

 

Toen werd op 't laatst hun pruikebol

Zo alleraakligst lang,

Dat iedereen van schrik wegliep-

De vogels riepen:"Piep piep piep"

En werden ook al bang.

En ieder zei:"wat vreeslijk!

Dat 's zeker ongeneeslijk!"

De wilgen dachten:"Dat 's juist fijn,

't Bewijst dat wij van adel zijn!"


Toen kwam de boerenkapper aan,

Die had een lange schaar-

En knipte met een grote hap,

Zo maar op éénmaal: knip-knip-knap,

Door àl dat wilgenhaar!

Zij schrokken zelf verbazend,

Maar de andren lachten razend,

En riepen allemaal brutaal:

"Wat bennen jullie nou weer kaal!"

 

Carel Steven Adama van Scheltema (1877-1924)


Regen - Willem Vermandere

Chance dat ‘t regent, de koeien hèn dorst

En de vissen kunnen ook nie zonder

’t is buiten dat ’t regent, mens sloap gerust

De regen is een endelijk wonder

’t onnozelste beestje of klein sprietje gras

En de kruiden, te veel om te noemen

Wat waren nen puit (kikker) zonder plas

En de rozen en al d’ andere bloemen

 

Wat waren de zeeën op de langen duur

Nie veel meer dan wat zoute woestijnen

Nen wereld ontdoan van geur en kleur

Verdroogd alle bronnen en fonteinen

Chance dat het regent, zo begoste mijn lied

En de zanger moe je nie verjagen

De regen is heilig, vergeet dat niet

Zware wolken moe je nooit nie beklagen

 

Ik ben nie benauwd voor nen waterplas

Ik ben verliefd op de stromende regen

‘k wentel mie rond in ’t natte gras

En ik loop langs de kletsnatte wegen

Kijk naar die boze blikken achter ‘t raam

Van al die loerende mensen

Je mag toch nooit in ’s hemels naam

De vruchtbare regen verwensen

 

De wereld is toch moar nen gloeiende bol

Met een dunne beweunbare pelle

Giet moar de putten en de beken vol

De druppels goan we nie tellen

Chance dat het regent, moeder eerde hèt dorst

En heur kinders kunnen ook nie zonder

Met een dak boven mien hoofd sloap ik gerust

En ‘k besefte dat endelijk wonder