Griendwoorden

Griendwerker is een oud ambacht. Al vele honderden jaren waren deze ambachtslieden actief in de grienden. In de loop der tijd is een groot deel van de woordenschat van deze griendwerkers in onbruik geraakt. Met behulp van Wout Groenendijk (onze griendwerker) is onderstaande woordenlijst samengesteld.

  • Aanwassen: Aanwassen van een plaat door bezonken slibdeeltjes.
  • Afboeien: Het wilgenhout van een struik af hakken.
  • Akker: Strook grond tussen twee greppels in de griend.
  • Band: Teen geschikt om als bindteen gebruikt te worden.
  • Bandhaak: Teenmes om band te snijden uit de snijgriend.
  • Bandlussen: Lussen maken in band om rijshout of riet en palen enz. mee op te binden.
  • Bandsnijder: Iemand die heel bekwaam band kon snijden.
  • Belgisch rood: Een cultivar van de kraakwilg (salix fragilis).
  • Betuining: Vlechtwerk van rijshout.
  • Binnen griend: Griend in de polder, geen invloed op de waterstand door eb en vloed.
  • Bleeslat: Lang rijshout met de top er nog aan.
  • Boeien: Overgebleven Stompen van het afgehakte hout op de stoven.
  • Boeren gerief hout: Wilgen bij de boerderij die de boer voor eigen doeleinden gebruikt.
  • Bonen staken: Stokken om bv snijbonen langs te laten groeien.
  • Bos: Een samen gebonden bos rijshout, palen, staken, latten, hoephout, riet of biezen.
  • Bot: Steekschop in de vorm van een bot om vooral door stugge riet wortels te steken.
  • Breien: Vlechten van een betuining of scherm.
  • Buiten griend: Griend die in verbinding staat met buiten water (eb en vloed).
  • Deek: Drijvend afval van het rietgors dat op een hoop gedreven is.
  • Doodstek: Stek die niet aangeslagen is.
  • Driebast: Soort wilg, gele driebast en zwarte driebast.
  • Duiker: Een houten koker door een kade die voorzien is van een klep die aan de bovenkant scharniert. Als het water op komt, wordt de klep door de druk van het water dicht gedrukt zodat het perceel droog blijft. Als het water toch over de kade komt dan kan het water gewoon door de duiker terug stromen, daar de klep dan open gedrukt wordt.
  • Duiker put: Diepe put aan de buitenzijde van een griend, uitgeschuurd door het water via de duiker.
  • Frans geel: Cultivar van de kraak wilg (Salix fragilis). Zachter dan het Belgisch rood.
  • Gelders Rijshout: Alle hout, ongeacht dikte en lengte, dat van de stuik komt voor de waterbouw.
  • Gevlet:Transport van rijshout uit de percelen over water naar de opslag plaats (Schelf plaats).
  • Gors: Een met riet of biezen begroeide plaat.
  • Grauw: Verzamel naam van grauwe wilgen soorten.
  • Greppelen: Op diepte houden van de greppels (Grippen).
  • Grienden: Grote aanplantingen van wilgenhout.
  • Griend cultuur: Alles wat met de grienden te maken heeft.
  • Griend hout: Alle hout soorten die men uit de grienden hakt.
  • Griend kade: Lage dijk om een griend.
  • Griendwerker: Algemene naam voor hakkers en bandsnijders enz.
  • Haartuig: Apparaat om zeizen scherp mee te maken.
  • Hak griend: Grienden die om de 2, 3 of 4 jaar gehakt worden.
  • Hak jaar: Het jaar dat het gewas gehakt wordt.
  • Hakkersband: Banden uit de snij griend minstens 70 cm lang, om het hout mee op te binden. Meestal zaten er zij spranten aan dus minder geschikt voor de manden makerij.
  • Half tij: Gemiddelde water stand tussen hoog en laag water.
  • Hiep: Hak mes waarmee gehakt wordt of ook wel gesnoeid.
  • Hout schelf: Opgestapeld rijshout. Een echte hout schelf loopt smal van onder naar breed van boven met een afwaterend dak ook van rijs hout. Dit ter voorkoming van in wateren, wat schimmel vorming veroorzaakt.
  • Houw: Een lange steel met op het eind haaks op de steel een soort schep om de grippen leeg te trekken van modder.
  • Kapstokken: Lange pennen op een struik na het af hakken.
  • Knijverzak: Van bruin canvas of zeil doek en een koord door 4 ogen om de zak dicht te rijgen, waarin arbeiders gereedschap en eten meenamen.
  • Konten: Onderzijde van een bos hout.
  • Kopstoof: Knot wilg op kop hoogte.
  • Kraak wilg: Een wilgen soort (salix fragilis).
  • Kwinten: Het opzoeken en op vissen van materialen na een stormvloed.
  • Leeg hozen: Regen of buiswater uit een aak scheppen.
  • Lei greppel: Een greppel die dwars op de andere greppels ligt.
  • Lieslaarzen: Laarzen die tot de liezen reiken.
  • Lot: Jonge scheut.
  • Lotgewas: 1 jarig griendhout.
  • Lussen: Bindteen van een lus voorzien om iets mee op te binden.
  • Mik: Lange griendhout stok met aan het dikke gedeelte een zij takje. Pak je de stok aan het dunne gedeelte, dan heb je een soort haak waarmee je bijv. hout uit een sloot kan trekken.
  • Opbossen: Griendhout tot een bos samen binden.
  • Pan schop: Grote schop om grond mee te verzetten.
  • Perceel: Een gedeelte van een griend.
  • Riemen; Roeispanen om een roeiaak te varen.
  • Rietband: Lange band om riet op te binden, minimaal 1.80 m lang.
  • Rietgors: Aangeslibt land waar riet geteeld wordt.
  • Rijshaak: Een speciaal hak gereedschap om de kniestoven van onder naar boven af te hakken, dit ter voorkoming van het inscheuren van het hout.
  • Rood: Verzamel naam van rode wilgen soorten.
  • Schelfplaats: Plaats waar het rijshout opgeslagen wordt. (Geschelfd wordt)
  • Schietwilg: Salix alba.
  • Schilijzer: Een verend ijzer om de bast van het hout te schillen, bijv. voor de mandenmakerij:witte teen.
  • Sluishaak: Een lange steel met op het eind haaks op de steel 4 platte tanden om sloten en grippen leeg te trekken met vooral riet en ander vegetatie afval.
  • Snoeien: Het hout van alle ongewenste zijtakken ontdoen om het daarna op de gewenste maat te hakken . Dit werd meestal aan de snoeipaal gedaan.
  • Snoeiband: Band uit de snijgriend, 1 jarig of ook wel 2 jarig.
  • Snoeimes: Een soort hiep, maar dan smaller en ook wat langer. Gebruikt bij het aan de paal snoeien.
  • Staken: Stokken uit de griend om bijv. snijbonen langs te laten groeien.
  • Stek: Apart gehouden stokken, die na het hakken van het perceel in de open gevallen plaatsen in de grond worden gestoken. Bij droge percelen wordt er eerst een punt aan gehakt.
  • Steksteken: Zie hier boven.
  • Stobben: Stronken van wilgen struiken.
  • Stootijzer: Zwaar ijzer om oude struiken mee uit te steken, of om gaten te steken voor steksteken.
  • Stoven: Bovenzijde van kop of knie stoven.
  • Strijkstok: Om de zeis tijdens het maaien aan te zetten (weer scherp te maken).
  • Teen: Alles wat uit de snijgriend komt of wat uit de percelen is gestikt (stik teen).
  • Tijltje: Een rij wilgen op een akker.
  • Uitdragen: De gehakte bossen rijshout uit de griend dragen naar de aken of op de leiakker opgezet.
  • Verhelderd: Griendhout dat uitgedroogd is en niet meer als stek kan dienen.(dus niet meer aanslaat in de grond).
  • Verlandingsproces: Het proces waar, door aan of opslibbing, de grond steeds hoger komt te liggen.
  • Versleten griend: Een griend waar steeds minder gewas af komt.
  • Vletsloot: Sloten langs de griend waarin men met boten het hout kan uitvletten.
  • Wieden: Het onkruid op de akkers weg hakken in de zomer.
  • Wiedhaak: Het gereedschap waarmee de grienden werden gewied. Was meestal een versleten Riethaak.
  • Wiep: Een lange soort worst van wilgen hout, dat dient als onderdeel van een zinkstuk.
  • Wiepen machine: Een machine om machinaal wiepen te maken.
  • Wiep stelling: Ouderwetse constructie van paaltjes waar met horizontale palen een soort lange werkbank werd gemaakt, waaraan een hele rij rijswerkers stonden die om de 30 cm een wilgenteen aanbrachten.
  • Zinkstuk: Het eind product van wiepen en rijshout wat tot een geheel is gebonden, om later te laten afzinken met stortsteen ter bescherming van dijken en zeeweringen.
  • Zolderbak: Een vaartuig met een zoldering,zonder laadruimte met een geheel gesloten dek waar op lading komt te liggen, bijv. Rijshout,Riet, Stortsteen e.d.
  • Zwad: Een perceel biezen, riet of rijshout.
  • Zwarte driebast: Wilgen soort

 


Herinneringen van Onze Griendwerker

 

Het woord knijverzak vind ik wel aardig,omdat ik dat ding jaren lang gebruikt heb op mijn brommertje om eten mee te nemen. Ik nam 12 boterhammen mee en dan moest ik uitkijken dat ik ze niet allmaal voor 12 uur op at. Het was hard werken,dus er moest ook brandstof in.